Maia zat samen met haar moeder aan één van de tafels die buiten neergezet waren. De begrafenis van haar oudtante was zojuist afgelopen. Ook al kende ze haar oudtante nauwelijks, haar moeder had een hechte band met haar, daarom had ze toch besloten mee te gaan.
Ineens kwam Jonathan aangelopen. Hij was de zoon van haar oudtante en dus haar achterneef. “Maryse…Mag ik Maia even spreken?” vroeg hij aan haar moeder. Haar moeder knikte.
“Waarom zou hij mij willen spreken?” dacht Maia, terwijl ze hem volgde.
“Dus…,” sprak hij. “Misschien komt dit een beetje gek over maar ik heb iets voor je.” Uit de zak van zijn smoking haalde hij een groen fluwelen zakje. Het was dichtgeknoopt met een roze satijnen lint en er hing een klein briefje aan met haar naam erop. “Mijn moeder heeft me een brief nagelaten. In die brief heeft ze specifiek gevraagd of ik dit aan jou wilde geven.”
Maia opende voorzichtig het zakje en liet de inhoud op haar hand vallen. Het was een prachtige zilveren ketting. De vorm van de hanger had iets weg van een oud fotolijstje met een kever aan de bovenkant. In het midden van de hanger zat een goudoranje edelsteen.
“Waarom wilde ze dit aan mij geven?” vroeg Maia. “Ze kende me nauwelijks.”
“Dat heeft ze niet uitgelegd in haar brief. Alleen dat het erg belangrijk was dat jij hem kreeg.”
Maia duwde haar krullen naar achteren en deed de ketting om. “Dankjewel Jonathan. Ik zal er erg zuinig op zijn,” beloofde ze hem. Hij lachte even, gaf haar een schouderklopje en liep terug naar zijn zus die een eindje verderop stond.
Maia besloot dat ze een wandelingetje ging maken in het nabijgelegen bos. Dat deed ze wel vaker om even tot rust te komen of om van de natuur te genieten. Nadat ze haar moeder gedag gezegd had, liep ze tussen de bomen door totdat ze bij een open plek terechtkwam. Het gras was felgroen en stond vol met overheerlijk geurende boshyacinten.
Ze nam de ketting van haar nek, bestudeerde hem en zag de goudoranje steen gloeien in het licht van de ondergaande zon. Terwijl ze doorliep, mijmerde ze over de steen en zonder dat ze het in de gaten had, struikelde ze over een boomwortel. Ze deed haar best om de klap op te vangen met haar handen, maar eindigde alsnog met haar gezicht recht in de paarse hyacinten. De ketting vloog een aantal meter verder door de lucht.
Snel krabbelde ze terug overeind en rende naar de plek waar de ketting was geland. “Als hij nu maar niet kapot is!” Toen ze dichterbij kwam, viel haar mond open van verbazing.
De ketting lag in een nette cirkel, te netjes voor een object dat zojuist een paar meter gevlogen had. Daar tussen de gespreide delen van de schakelketting ontstond een gat.
Nieuwsgierig kroop Maia dichterbij. Toen ze het gat beter bekeek staarde haar reflectie terug alsof ze in een plas water keek. Ze boog voorover om het beter te bekijken, maar tuimelde naar voren, dwars door het gat heen.
Even was het zwart. Toen ze haar ogen opende, zag ze dat ze omringd was door water. De kou drong door tot op het bot. Gelukkig was het water erg helder en kon ze boven haar de oppervlakte zien. Zo snel ze kon, zwom ze naar boven toe.
Ze pakte de dichtstbijzijnde steen vast en trok zichzelf omhoog op de oever. Nog hijgend van de inspanning keek ze om zich heen. Ze was niet meer in haar eigen bos. Dit bos was donkerder en grilliger.
“Waar ben ik? Hoe kom ik hier weg?”
Ze voelde aan haar nek en tot haar verbazing hing de ketting daar. Alsof hij nooit gevallen was.
“Zou het iets te maken hebben met deze ketting? Is het dan echt een wonderketting?” Ze keek achter zich en tot haar grote schrik was het portaal verdwenen. “Nee! Het is weg! Hoe moet ik ooit weer thuiskomen?!”
Opeens werd het stille bos gevuld met het geluid van duizenden heldere klokjes. Het klonk als muziek in haar oren en kalmeerde haar. Daar uit de donkere bossen verschenen kleine witte figuurtjes.
Elfengeesten.
Maia had ooit wel eens sprookjes over hen gelezen maar… Sprookjes bestonden niet, toch?
Achter de elfengeesten verscheen een andere gedaante.
Een witte eenhoorn kwam uit de bosjes gelopen. Zijn hoorn en manen leken wel van puur goud en zijn vacht glansde in het maanlicht. Op zijn rug zat een meisje. Nee, een fee.
Haar blonde krullen vielen netjes over haar schouders en waren gedecoreerd met zachtroze lelies en parels. Ze droeg een korenblauwe jurk met roze details en haar kristalheldere vleugels hingen plat tegen haar rug.
De fee bestudeerde Maia met heldere blauwe ogen. “Wat brengt jou hier, lief kind?” vroeg ze met een bezorgde blik. “Ik weet het niet. Er was een portaal…En ik viel,” stamelde Maia.
“Kom met mij mee. Het is gevaarlijk om hier s ’nachts alleen rond te lopen,” zei de fee, terwijl ze haar hand uitreikte.
Maia aarzelde even, maar besloot toen haar hand aan te pakken.
“Geen zorgen, ik breng je naar mijn zus, Aurora. De Rozen fee. Zij kan je helpen terug naar huis te gaan,” zei de fee met een lieve glimlach Dat stelde Maia gerust en ze klom achter op de eenhoorn.
De klokjes van de elfengeesten klonken weer wanneer de eenhoorn begon te lopen. Het beest leek zonder moeite de weg te kunnen vinden in dit donkere bos, net als de fee.
“Vertel, wat is jouw naam, meisje?” vroeg ze toen.
‘’Maia Salvador.”
“Maia Salvador,” herhaalde de fee alsof ze ergens over nadacht. “Wat een mooie naam.”
Maia voelde haar wangen warm worden. Ze had nog nooit zo’n aardig compliment ontvangen.
“En u?”
“Mijn naam is Indra. Ik ben de Eenhoorn fee.”
*
Na een tijdje stond de eenhoorn stil en de elfengeesten stopten met het spelen van hun muziek. De fee was opeens erg alert en keek aandachtig om haar heen.
“Wat is er?” vroeg Maia nieuwsgierig. “Feeënjagers,” zei de fee.
Maar voordat Maia verder kon vragen, vloog er ineens een ijzeren ketting door de lucht. Indra schreeuwde het uit toen de ketting zich moeiteloos om haar heen vouwde en haar van de eenhoorn trok. Een hoog gegil kwam van de elfengeesten die maakte dat ze wegkwamen.
De eenhoorn steigerde en Maia werd van zijn rug geslingerd. Vervolgens verdween de eenhoorn tussen de bomen.
Maia belandde in het vochtige gras en zag Indra op de grond liggen. De ijzeren ketting brandde zich in haar huid. Indra schreeuwde van pijn. Maia keek machteloos toe, ze had geen idee hoe ze Indra kon bevrijden. Uit de bossen verschenen ineens een stuk of drie mannen gekleed in metalen harnassen, zittend op hun zwarte paarden.
“We hebben haar! Wegwezen nu!” riep de eerste man naar zijn kameraden.
“Indra! Wat gebeurt er?” schreeuwde Maia. De mannen hadden haar ondertussen op één van de zwarte paarden geslingerd terwijl de ketting haar in bedwang hield.
“Maia! Rennen!” riep Indra nog voordat ze samen met de mannen verdween in de donkere bossen.
Maia zette het op een rennen. Ze wist niet waar ze heen moest, alleen dat ze weg moest. Ze stopte pas toen ze helemaal buiten adem was en ver weg van de Feeënjagers. Paniek overviel haar toen ze dacht aan Indra. Haar zicht werd eerst wazig en toen zwart.
*
Toen ze de warmte van zonnestralen voelde, opende Maia haar ogen. Ze lag op haar rug in het gras. Snel ging ze rechtop zitten.
“Hallo?”
Hallo?
“Is daar iemand?”
Is daar iemand?
Buitenom haar echo was er niemand te bekennen. Totdat er ineens figuurtje in haar gezichtsveld verscheen. Ze slaakte een gilletje en sprong overeind. Ze stond oog in oog met een mannetje dat niet ouder kon zijn dan een jaar of twaalf.
Hij droeg een paars en groen pakje en een paars hoedje dat iets weg had van een bloemknop.
“Wie ben jij?” vroeg het mannetje. “Ik heb jou hier nooit eerder gezien.”
“Ik ben Maia. Ik ben verdwaald en mijn vriendin Indra is zojuist ontvoerd!” vertelde ze in paniek.
“Indra, de Eenhoorn fee? Hoe kon dat gebeuren?!”
“Het waren Feeënjagers! We zouden eigenlijk naar de Rozen fee gaan, misschien kan zei ons helpen!” zei Maia.
“Geen zorgen! Ik zal je naar haar toe brengen! Ik ben Devin, de Ridderspoor elf. Volg mij maar. Ik weet de weg!” zei Devin zelfverzekerd.
Ondanks zijn kleine figuur beende Devin door het bos. Maia moest haar best doen om in zijn buurt te blijven. Na een tijdje stond de Ridderspoor elf stil. “Ik geloof dat je mijn broer net al hebt ontmoet.”
Maia keek hem vragend aan.
Hij draaide zich om en bracht zijn handen naar zijn mond.
“Hallo?”
Hallo, hallo, hallo?
“Echo?”
Echo, echo, echo?
Opeens sprong er een groen mannetje uit de bossen. Zijn gecamoufleerde kleding bestond uit varens, dennenappels, besjes en zelfs een slakkenhuisje. Dit mannetje moest ongeveer dezelfde leeftijd zijn als Devin.
“Maia, dit is Echo, mijn broer! Hij volgt ons al een tijdje. Laten we samen reizen!”
“Laten we samen reizen!” Herhaalde Echo hem. Maia wist amper een woord uit te brengen.
Levende echo’s, elfen, feeën en Feeënjagers…Waar had die ketting haar naartoe gebracht?
Na wat voelde als een eeuwigheid bereikten ze het feeëndorp. Feeën met kristallen vleugels, bloemenelfen en dwergen liepen af en aan. “Kom mee! Het huis van de Rozen fee is deze kant op!” zei Devin. “Ja, deze kant op!” herhaalde Echo.
Ze liepen naar een grote rozenknop die in het midden van het feeëndorp stond. De donkerrode bloembladeren vouwden zich netjes samen in een punt. Devin klopte op één van de bladeren en stapte opzij. Meteen daarna opende het blad zich en vormde een brug. Aarzelend schuifelde Maia naar binnen met de broers voorop. “We gaan de Feeënraad ontmoeten!” vertelde Devin enthousiast. “Aurora; de Rozen fee, Lumina; de Licht fee, De Dwergenkoning en Vader Winter.
Maia achtervolgde de broers en keek haar ogen uit. Er was zoveel te zien.
Ze bereikten uiteindelijk een ronde kamer, de muren waren gevormd door rozenbladeren. In het midden van de kamer stond een tafel waaraan een paar feeën zaten. Op de tafel lag een koperkleurig zwaard met een rozenmotief.
De Rozen fee was gekleed in een lichtroze jurk en een groene cape met een rozenspeld. Haar blonde haren waren ingevlochten met rode rozen. De Licht fee droeg een jurk die regelrecht van de zon leek te komen. De jurk glinsterde bij elke stap die ze zette. Ook zij had blond haar dat tot over haar schouders viel. Op haar hoofd droeg ze een gouden schelp gedecoreerd met parels. Beide feeën hadden doorzichtige roze vleugels.
De andere aanwezigen waren de Dwergenkoning en Vader Winter. De Dwergenkoning droeg een simpele outfit met een bruine cape. Op zijn hoofd droeg hij een glinsterende gouden kroon. Hij streek met zijn hand door zijn lange baard, hij had een bedenkelijke uitdrukking op zijn gezicht. Vader Winter was een oude man met eenzelfde lange baard. Hij droeg een mantel die dennengroen was met bruin bont. Zijn rimpelige gezicht zag er even ernstig uit als dat van de Dwergenkoning.
“Feeënraad! Er is iets ernstigs gebeurd!” zei Devin.
“Ik weet het. De Feeënjagers zijn terug,” sprak de Rozen fee kalm.
“Wacht! Dat is nog niet alles!” Riep Maia. De Feeënraad keek haar nieuwsgierig aan en ze begon met vertellen. Ze vertelde alles wat er gebeurd was, de raad luisterden stilletjes naar haar.
“…Nadat ze Indra hebben meegenomen ben ik weggerend. Toen heb ik de broers ontmoet en die brachten me hier,” eindigde ze haar verhaal.
“Nee! Niet mijn dochter!” riep Vader Winter ontsteld uit.
“Onze zus is in gevaar! Wat moeten we nu?” vroeg Lumina.
Aurora keek even bedenkelijk en pakte het zwaard op.
“Ik heb dit zwaard al lang niet aangeraakt, maar ik weet wat ik nu moet doen!” Zei ze zelfverzekerd. “We gaan Indra redden!’’
Geschreven door: Denice Gotzsch
Instagram: @bookish_creativity